Die daar zweren bij de [40]schuld van Samaria, en zeggen: [Zo waarachtig als] uw God [41]van Dan leeft, en de [42]weg van Ber-seba leeft! en zij zullen vallen, en niet weder [43]opstaan.
40. Dat is, bij de afgoden, door welke de Israelieten zich schuldig maken voor God, te Samaria, Dan, enz., waar deze afgoden waren opgericht. Verg. Deut.9:21; Jes.27:9; Hos.10:8, met de aantekening.
41. Of, o Dan.
42. Dat is, de god, die te Beer-seba, als god, geerd en gediend wordt, naar den godsdienst, die aldaar gebruikelijk is; zie hfdst.5 vs.5, met de aantekening; weg voor godsdienst, religie, wijze van God te dienen, hier in het kwade, elders in het goede. Zie Jer.32:29.
43. Gelijk in hfdst.5 vs.2.
Zo heeft het woord derech, weg, te Ugarit bovendien de betekenis van macht, heerschappij; ... Leve de derech van Berseba. De vertaling: "Leve de macht van Berseba" zou meer in overeenstemming zijn met de context en vermijden dat men zijn toevlucht neemt tot hypothesen die nu voor dit gedeelte worden voorgesteld {Verscheiden vertalers hebben voorgesteld, door middel van een kleine verbetering van de tekst, derech te vervangen door dodecha, uw welbeminde, waarbij Dod dan de naam zou zijn van een godheid; maar een beroep op het Ugaritisch stelt ons in staat de masoretische tekst te handhaven}.